Onderzoek naar variaties in indicatiestellingen afgerond: Ministerie aan de slag met conclusies
geplaatst op: 06 augustus 2024
Sinds 2015 is de wijkverpleegkundige verantwoordelijk voor het indiceren van zorg. Zij bekijkt welke zorg nodig is en wie de zorg moet leveren. Er zijn aanwijzingen voor variaties binnen deze indicatiestellingen. Door de Academische Werkplaats Ouderenzorg Limburg is hier onderzoek naar gedaan en het blijkt dat die variaties ontstaan doordat er geen gebruik wordt gemaakt van één landelijk systeem, de voorbereiding op het indiceren voor elke wijkverpleegkundige anders is en het normenkader weinig wordt benut. Ondanks deze variaties worden er echter geen ongewenste indicaties gesteld.
Van 2020 tot 2024 heeft de AWO-L samen met Nivel en Hogeschool Utrecht dit onderzoekproject uitgevoerd. Dit was in opdracht van het Bestuurlijk Overleg Hoofdlijnenakkoord (HLA) Wijkverpleging 2019-2022 en gefinancierd door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het doel was om te begrijpen waarom er verschillen zijn in hoe wijkverpleegkundigen zorg beoordelen, hoe groot die verschillen zijn, en waardoor ze ontstaan. Ook wilden ze oplossingen vinden om deze verschillen kleiner te maken en de kwaliteit van de zorgbeoordeling te verbeteren. Het onderzoek is inmiddels afgerond en het eindrapport is in mei aangeboden aan de Tweede Kamer.
Om te achterhalen of er daadwerkelijk verschillen zijn in indiceren, werden honderden zorgdossiers doorgespit. Daaruit kwam naar voren dat er geen verkeerde indicaties waren gesteld. Nadat eenzelfde casus aan verschillende wijkverpleegkundigen werd voorgelegd, bleek wel verschil te zijn in de manier van indiceren. Wijkverpleegkundigen kiezen andere doelen, doordat ze bijvoorbeeld snel inzetten op interventies, in plaats van in kaart brengen wat het achterliggende probleem is. Er wordt bijvoorbeeld niet gekeken naar sociale factoren.
Overeenstemming nodig
Uit het onderzoek blijkt dat variatie kan ontstaan doordat verschillende systemen binnen de zorgorganisaties worden gebruikt voor het indiceren van zorgaanvragen. Ook is de voorbereiding op het indiceren uiteenlopend. De ene wijkverpleegkundige mag bijvoorbeeld zonder praktijkervaring aan de slag met indicaties stellen, terwijl de andere een aantal maanden met een collega meeloopt. Daarnaast wordt het normenkader van V&VN als prima beoordeeld, maar wordt er weinig gebruik van gemaakt.
Om meer overeenstemming te krijgen, is de beroepsvereniging V&VN voorstander van een verplichte scholing die wijkverpleegkundigen moeten volgen voordat ze aan de slag mogen met indiceren. Daarnaast streeft zij ernaar dat wijkverpleegkundigen minimaal drie keer per jaar zorggevallen bespreken met collega's om beter te worden in zorgbeoordeling.
Voor meer informatie en de volledige conclusies en aanbevelingen, verwijzen wij naar het eindrapport.